Het is de leegte en het prettig rommelige landschap van Drenthe waar ik nooit genoeg van krijg. Weilanden zijn niet recht maar bewegen qua vorm mee met de omgeving, begrensd door paaltjes gemaakt van boomstammetjes. Alsof het allemaal nooit anders is geweest. En dat is waarschijnlijk ook zo. Het is vast niet voor niks dat Drenthe zich Oerprovincie van Nederland noemt. Toen vorige week mijn vakantieplannen omgegooid moesten worden, kwam Drenthe weer in beeld, de stille kop van Drenthe om precies te zijn. En weer of geen weer ik moest natuurlijk ook daar naar buiten. Zo kwam het dat ik ging wandelen rond Roden.
Zes honderd jaar oude havezate Mensinge
De wandeling start op de Brink van het dorp. Daar kijk ik op tegen de dieprode bakstenen van de 13e eeuwse charmante Catharinakerk. Om vervolgens een standbeeld te passeren van Hindericus Scheepstra, de schrijver van de ooit zo populaire Ot en Sien. En ik ben nog in het groene dorp als ik een aanlokkelijk terras zie. Het hoort bij een brasserie in het koetshuis van de alweer ruim zeshonderd jaar oude havezate Mensinge. Er is een elegante witte houten brug naar het huis, maar het museum is door corona dicht. Wel loopt de wandeling rond Roden deels over het bijbehorende landgoed.
Beken, velden en bloemen
Niet veel later wandel ik over een drassig pad langs het Peizerdiep. De setting: woeste wolkenluchten met grote witte wattige kussens en grijze vegen die zweven in een knalblauwe hemel. Het is de tijd van de boterbloem en het fluitenkruid. Hele oevers en velden vol. Geel met wit in het frisse veelbelovende jonge groen. Al die kleuren knallen. Ik wandel van de ene naar de andere beek. Van het nu nog rechtgetrokken Peizerdiep naar het weer weelderig zwierende Lieverse Diep. Met grote en kleine vistrappen waar het water doorheen kolkt voor aal en snoek en vissen met namen als riviergrondel, bermpje en winde. Dan de stilte van het bos. Een boerderij heeft op een tafeltje aan het zandpad planten neergezet die je voor één euro mee mag nemen. Er belanden er twee in de rugzak.
Van heuvels tot heide
Wandelen rond Roden betekent van Roden naar het kleine dorp Lieveren waar de hoofdweg Centrum heet en dan via een andere route weer terug naar af. Het is overal onwaarschijnlijk mooi. Behalve beken, beekdalen, bossen en velden, wandel ik ook langs een stuk geaccidenteerd landschap waarover ik me verbaas, ik ben toch in Drenthe, hoezo zijn hier heuvels? Verder omgeploegde akkers en deels vergraste heide. De hei van het Moltmakersstuk, dat is het oorspronkelijke landschap. Het zijn de eigenaren van havezate Mensinge die de bomen in de omgeving van Roden hebben aangeplant. In het bos passeer ik nog een weg die Melkweg heet en met het oog op de boerderijen die erlangs liggen, dringt opeens de betekenis van die naam tot me door. Beetje laat misschien, maar ach.
Roden en Vasalis
Ondanks de weersvoorspellingen is en blijft het droog en ook de dieren nemen het ervan: kwakende kikkers, rondspringende reeën, een fazant, grote bonte specht en oranjetipjes kom ik tegen. Na tien kilometer wandelen rond Roden beland ik via het Mensingebos aan de achterkant van de havezate en besluit dat ik toch echt nog aan de voorkant moet zijn op dat terras. Daardoor passeer ik een kunstwerk dat is opdragen aan dichteres M. Vasalis die lange tijd in Roden heeft gewoond. Thuis pak ik de bundel Parken en woestijnen en vind het dromerig mooie gedicht Voorjaar. Zo was het.
Het licht vlaagt over ’t land in stooten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronsde slooten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lammren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht droomen is, maar hevig groeien,
schoon en hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.